-
1 necessitate
v. vereisen; nodig zijn[ nissessitteet] -
2 induce
v. veroorzaken; drijven; beinvloeden; overtuigen; bespoedigen; aanmoedigen; inspireren; konklusie trekken; moeilijke vraag stellen[ indjoe:s]1 bewegen tot ⇒ brengen tot, nopen2 teweegbrengen ⇒ veroorzaken, leiden tot; 〈 in het bijzonder medicijnen, geneeskunde〉 opwekken 〈 weeën〉♦voorbeelden: -
3 drive
n. rit, ritje; reis; autorit; rijweg; dwang; adaptor--------v. rijden; besturen; leiden; voortbewegendrive1[ drajv] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 drijfjacht ⇒ het (bijeen/op)drijven♦voorbeelden:————————drive21 snellen ⇒ (voort)stormen, (blijven) doorgaan2 gooien ⇒ schieten, lanceren♦voorbeelden:2 let drive at • schieten op, slaan naar→ drive at drive at/2 rijden ⇒ (be)sturen, vervoeren♦voorbeelden:drive away • wegjagendrive out • verdrijven, uitdrijven, verdringendrive off • wegrijdendrive up • voorrijdendrive off an attack • een aanval afslaandrive a stake into the ground • een paal de grond inheien2 dwingen ⇒ nopen, brengen tot♦voorbeelden:
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский